Het geratel van de harkjes klinkt overal om ons heen. De speciale harkjes waarmee de boeren de olijven oogsten. Rond ons dorp zijn ze er volop mee bezig. Eind oktober, wat vroeg in het jaar, oordeel ik, de leek uit Holland die dit nu voor de derde keer meemaakt en er dus verstand van denkt de hebben. Wel zijn in dit oordeel de ervaringen uit die twee eerdere keren meegenomen. Want toen plukte men de olijven echt pas eind november, en zelfs in december. Zo gek is mijn idee dus niet. Bovendien zijn de olijven nog lang niet allemaal al zwart. Er rollen bijna uitsluitend groene in de kistjes. En zijn het er niet veel minder dan die eerdere jaren?
‘O, nee hoor’, verklaart Giorgios, desgevraagd.
Giorgios, de altijd vriendelijke, goedlachse eigenaar van taverna Katsiris in Kiveri, waar we ons wekelijkse glaasje wit op vrijdagmiddag drinken. Na dit weekend sluit hij de tent voor de winter. Zichtbaar opgelucht, want hij heeft naar eigen zeggen nog veel werk te doen. Heel veel werk. Persoonlijk vinden we het jammer, we eten hier regelmatig. Oma staat in de keuken en ze zet verrukkelijke dingen op tafel.
‘Ja hoor, het is mooi geweest,’ zegt hij met een diepe zucht. ‘Het was een goed seizoen, maar ik moet de boel schilderen. En de olijven moeten geplukt!’ Het klink een beetje gejaagd, en dan stellen wij hem de vraag. Is het niet heel vroeg nog? En ze zijn nog allemaal groen? Moeten ze niet beter zwart worden eerst?
‘O, nee hoor,’ meldt zegt hij stralend, ‘het is niet te vroeg, het is nu juist de beste tijd! En de groene, die geven juist de beste olie. Mínder olie misschien, maar veel beter!’
Ik geloof hem onmiddellijk natuurlijk, hij is de deskundige. Maar toch. Waarom dan in vorige jaren anders? Toen wel wachten op de zwarte? Nou ja, het is elk elk jaar anders natuurlijk.
‘Alleen’, er ontsnapt Giorgio een mismoedige zucht, ‘ik heb 50 bomen maar er zitten niet veel olijven in…’
Zie je wel. Dat dus wel.
‘Maar daarna moeten de sinaasappelen,’ vervolgt hij vrolijk. ‘Daar ben ik wel even mee bezig. De bomen zien helemaal oranje, ze zitten vol!’ Hij kan bijna niet wachten, lijkt het.
‘En dan, dan ga ik ook nog een vriend helpen. Die vroeg me om hulp. Giorgio, zei hij tegen me, ik kan geen plukkers vinden…’ Met een berustende blik staart hij even in de verte.
‘Ja, dan ga ik helpen natuurlijk. Weet je, we zien het allemaal wel.’ Hij transformeert terug in de perfecte gastheer.
‘Ik zie jullie morgen? Dank je wel!’
We gaan hier nog even eten, nu het nog kan. Over twee dagen is hij dicht.