
‘Ik hoor je wel foeteren. Ik ben niet gek. Maar weet je wat het is? Je bent er niet meer. Ik ben vrij. Vrij!’*
Ik loop ergens, of we zitten in de auto, maakt niet uit, het is elke keer raak. Altijd. Overal. Ik zie iets, er valt me iets op, langs de weg, op de berg, in boomgaarden, in het dorp; menselijke aanwezigheid, waar dan ook, wat dan ook, maakt niet uit.
Altijd direct dat stemmetje.
Ik hoor je in mijn hoofd. Altijd. Waar dan ook. Er is geen ontsnappen aan. Ik zie iets en weet direct wat jij ervan zou zeggen en ik hoor je gesnuif. Altijd negatief. Denigrerend. Het is nooit goed, alles is fout en stom.
Ga toch weg!
Wat ik zelf doe. Wat wij doen, hier, in Griekenland. Mijn keuzes. Onze keuzes. Dat we überhaupt in in dit land wonen. Wat mensen hier zeggen. Wat ze doen. Hoe het leven is.
Ik hoor precies wat je ervan vindt. Het is allemaal niks en alles moet beter. Alles moet op jouw manier. Maar dat gaat niet.
Laat me met rust!
Je bent al zeven-een-half-jaar dood en nog steeds die oordelende stem in mijn hoofd, vol commentaar, minachting en oordeel. Ik kan hem niet negeren.
Hou daarmee op!
Weet je, het kan me niet meer schelen wat jij vindt. Hoor je? Ik heb zestig jaar altijd en overal billenknijpen dat iedereen en alles naar jouw maatstaven sprak en handelde. In vredesnaam. Want wij zaten anders nog weken met ongebreideld venijn en cynisme opgescheept.
Ik wil die stem nu eindelijk eens uitzetten. Ga nou eens weg!
*Citaat uit: De perfecte dochter, door Anne Neijzen