
Ik wilde vreselijk graag lang haar, net als de andere meisjes in mijn klas. Mijn meest ultieme wens was staartjes in mijn haar.
Maar het mocht niet. ‘Je hebt zulk slap haar! Veel te dun’, snoof mijn moeder. ‘Het worden allemaal sliertjes als het langer wordt. Zó’n armoedig gezicht!’
Dat klopt ook, hoor. Ik heb dun, futloos haar waar niks mee te beginnen valt, anders dan mijn moeder zelf had.
Maar het echte probleem was dat mijn haar gewoon niet groeide. Tot op schouderhoogte kreeg ik het wel, maar verder niet. Geen millimeter meer. Het stopte gewoon en dan verschijnen natuurlijk gespleten punten. Reden dus voor hup de schaar erin. Niet die van een kapper, nee, veel te duur; mijn vader knipte ons alledrie. Staartjes bleven onhaalbaar.
Maar ik was elf jaar en ik wilde zo vreselijk graag lang haar. Dus zodra het maar een beetje was gegroeid, frommelde ik er die destijds populaire elastiekjes met twee knalgroene balletjes in. Ik had kwikkies!
Twee kwikstaartjes, bij elkaar gehouden met heel veel schuifspeldjes, want mijn haar was natuurlijk eigenlijk helemaal nog niet lang genoeg. Maar ik was blij. Ik vond ze leuk en liet dat iedereen te pas en te onpas weten.
‘Sta eens stil,’ verzuchtte pap tijdens de zondagse boswandeling waar ik blijkbaar niet uitgepraat raakte over mijn geliefde staartjes. ’Dan maak ik er een foto van.’
Joelend draaide ik mij om zodat hij goed zicht had op mijn achterhoofd.
‘Goed,’ was zijn commentaar en hij drukte af, ‘maar dan wil ik er nu niks meer over horen.’
Daar had ik nog een voorwaarde bij. Ik vond namelijk ook dat ik zo ontzettend goed scheel kon kijken. ‘Maak je daar dan ook een foto van?’
