KNAK, doet mijn knie. En ik kan geen kant meer op.
De afgelopen jaren heb ik af en toe ineens een pijnlijke knie. Dat hoort bij de leeftijd, vermoed ik, slijtage of zo. En het gaat ook elke keer weer weg. Nu ook.
Een week of twee geleden begon het weer, maar gelukkig is het inmiddels alweer afgezwakt. Dus loop ik met Mickey aan de lijn ons straatje af naar beneden. Wel een beetje hinkepoterig, want mijn knie strekken is er nog niet bij. Onderaan de straat staan de vuilcontainers, waarin ik de zak wil werpen die ik bij me heb. Met het plan om dan een rondje met het hondje te gaan lopen.
Maar bij die containers zitten vaak katten. Nu ook.
Normaal gesproken geen probleem, doorgaans negeert Mickey ze. Maar nu niet.
Ik zwaai vrolijk naar Maria die op de hoek woont – Jassou! Kala? – en onverhoeds schiet de hond vooruit, met een ruk aan de riem neemt mij bijna mee. Ik let niet op, ben te laat om me schrap te zetten en dan gebeurt het.
KNAK, hoor ik. Een enge harde knak in mijn arme knie. Ja, ik hóór het niet alleen, ik vóel het ook. Oh bah. Daar sta ik, op het steilste stukje van de weg natuurlijk, en ik kan geen kant meer op. Niet naar voren, niet naar achteren, niet opzij. Natuurlijk is er nu geen mens te bekennen, nergens, natuurlijk heb ik geen telefoon bij me.
Mijn knie kan niets hebben, geen enkele beweging is mogelijk. De vuilniszak in mijn hand belandt met een mooie boog in de container. Nog knap, gezien de situatie. Heel voorzichtig draai ik me om en grijp het hekje dat langs de weg staat. Ik hijs me daaraan op en stapje voor stapje sleep ik mijzelf terug richting huis, de helling weer op. Pijn schiet door mijn knie met elke stap. Ik kan ons keukenraam al zien, en dat is mijn baken op deze reis.
Aan het eind van het hekje zwiep ik mijzelf naar het hek langs de tuin van de aardige oudere dame. Daarna steek ik over naar het hek van buurman Tsikago-Jimmy, bijna op mijn knieën, wat me vijf minuten kost.
Na een kwartier schuifelen bereik ik eindelijk ons keukenraam, net boven mijn hoofd. En laat Paul nou net in de keuken zijn. Ik piep mijn ellende naar boven en hij is al onderweg. De ergste lijdensweg is volbracht, met Pauls steun strompel ik onze oprit op en de trap naar boven.
Daar zit ik. Been op een krukje, been niet op een krukje. Een beetje strompelen door het huis, leunend op twee wandelstokken. En over twee dagen moeten we op reis, naar Nederland. Met de auto.
Mijn timing is weer perfect.