Neenee. Nu.

Als we hout nodig hebben, gaan we naar de houthandel, een familiebedrijf, al eeuwen gevestigd op de weg naar Argos. We kennen Natása inmiddels, de eigenares, ze heeft ons al vaker van prima latten, planken en platen voorzien. 

Paul gaat een tuinschuur maken, een αποθήκη, daarvoor heeft hij een nauwkeurig lijstje gemaakt met wat hij nodig heeft aan hout. Natasa neemt elke keer alle tijd om de details te noteren en hier later op haar gemak met haar simpele rekenmachine een keurige offerte van te maken. We vragen ons wel af of het allemaal in onze auto past. Ze heeft slechts een halve seconde nodig als hij het voertuig aanwijst. ‘Nee’, zegt ze resoluut. ‘Past niet’.
Maar ze kan ook bezorgen. Natuurlijk. Waar? O ja, Velanidia, ik weet het.’
‘Ik bel je, eh, nou, over een dag of twee?’

En geloof het of niet, maar twee dagen later belt Natása. Met de de offerte, dachten we. 
Maar nee.
‘De auto met jullie hout is onderweg! Kom je hem tegemoet in het dorp?’ Want ja, wij hebben hier geen adres, maar dat is normaal voor de Griekse bedrijven en leveranciers.
‘O!’ zegt Paul, te verbouwereerd voor iets anders. ‘Nou, geweldig!’ Hij legt uit waar hij de chauffeur zal ontmoeten.  
‘Nou weet ik nog niet wat het kost,’ mompelt hij. ‘Maar ja, ze zijn onderweg. Nu kan ik er niet meer van afzien natuurlijk.’

Precies volgens afspraak (zeker!) arriveert de witte pick-up. De chauffeur zwenkt handig achteruit ons hek in en een struise, goedlachse dame van middelbare leeftijd klautert de auto uit. ‘Kaliméra!’
Nota, heet ze. We kenden haar nog niet.

Terwijl ik meehelp de mooie stapel van de laadbak te tillen, maak ik me nog steeds een beetje zorgen over het bedrag dat in ruil voor het hout van eigenaar zal moeten gaan verwisselen. Dus ik rek mijn nek als Nota in de auto duikt en met een bon weer naar buiten komt.
Maar dan rollen onze ogen uit de kassen. Toch proberen we elkaar aan te kijken, nogmaals bestuderen we de bon.
‘Is dat alles?’ fluister ik.
‘Ik kom naar de zaak,’ roep Paul opgelucht, terwijl hij een fooi in Nota’s handen stopt, ‘om te betalen.’
Dat hebben we vaker gedaan met houtleveringen van Natása. We kennen elkaar.

Maar daar hebben we buiten Nota gerekend. Ze maakt zich groot, voor onze neus. Een vrouw die als een waakhond staat voor haar bazin.
Neenee,’ glimlacht ze uiterst vriendelijk, maar haar wijsvinger schudt vastberaden van Nee. Nota doet haar naam eer aan. 
‘Nee, nu betalen.’ 
Verbaasd staart Paul haar aan, maar ze wijkt geen centimeter. Jaja. Ik zie het haar denken. Met die buitenlanders weet je maar het nooit. Mij foppen ze niet. Ze zal ons erf niet verlaten zonder het geld in haar zak. 
‘Okee,’ zegt Paul, ‘dan rij ik even naar Nea Kios.’ Daar staat de geld-tapmachine van de regio.
Ze begrijpt het niet gelijk.
‘Ik ga nu naar Nea Kios. Geld halen,’ herhaalt hij, en dan zie ik bij Nota het kwartje vallen. Haar ogen lichten op.’ Ah! Kios! ATM!’
Ze gaat akkoord. ‘Nu meteen? Kom.’ Ze stapt in haar pick-up. ‘Ik wacht bij de bron.’
Zwierig draait ze het hek al uit voordat Paul sleutels, portemonnee bij elkaar kan grissen, in de auto springt en haar met gierende banden achterna rijdt.

‘Ach ja. Nota,’ zegt Natása later hoofdschuddend. ‘Het had helemaal niet gelijk gehoeven hoor. Je had gewoon hier kunnen komen om te betalen. Op een dag.’

(Visited 19 times)