Blazend en steunend arriveren we op dek Acht. Het is elke keer een heel gezoek, die veerboten zitten zo onlogisch in elkaar, dat je níet gewoon met een trappetje van dek Zes naar dek Zeven kunt. Nee, er is in het trappenhuis vanuit het autodek geen toegang tot dek Zeven. En daar bevindt zich onze slaaphut. Niet op dek Acht. Of op Zes.
‘Het bestaat niet, dat dek Zeven’ mompel ik, terwijl ik zeulend met de koelbox, een rugzak, een schoudertas en Mickey aan de lijn nog een trap op slof. Op dek Acht lopen we lange gangen door met hutten, tot we ergens op een andere trapcombinatie stuiten.
‘Hier naar beneden!’ juich ik zachtjes, maar hoopvol.
‘Card, card!’ Plotseling staat er een soort steward voor mijn neus, in uniform, de pensioenleeftijd voorbij, maar lang en slank voor een Griek. Bijna grist hij onze cabinesleutel uit mijn hand. ‘Give me!’
Overdonderd geef ik hem de sleutelkaart. ‘Hij weet het,’ sis ik naar Paul, ‘waar dek Zeven is!’
‘Ah! Come. Follow me!’ De man rukt de koelbox uit mijn hand en ons koffertje uit die van Paul. Als een pijl schiet hij ervandoor. ‘Come!’ hoor ik nog en weg is hij.
We moeten flink wat tandjes bijzetten om de man bij te houden. ‘Follow me!’ hoor ik steeds, een eindje voor ons uit.
‘Jaja! We komen!’ Ik moet giechelen. We rennen achter hem aan, Mickey dravend naast mij. Trap af, een gangetje in en de bocht om. Meer gangetjes, meer bochten. Soms stopt onze gids even. Als een poppetje waarvan de veer afgewonden is staat hij dan plotseling als bevroren stil. Hoofd naar beneden, koelbox in de een hand, koffer in de andere. Vanuit een ooghoek controleert hij onze aanwezigheid. Iemand draait de veer weer op zodat hij verder draaft.
’Come!’
Rechtdoor, een hoek om, langs een heleboel cabines. Stoppen, bevriezen, gluren en weer door.
‘Follow me!’
Af en toe werp ik een blik over mijn schouder of Paul nog wel volgt, maar ik moet wel doorhollen om de steward niet uit het oog te verliezen. Uiteindelijk stopt hij abrupt, zodat ik bijna tegen hem opbots.
‘Here it is!’ roept hij triomfantelijk. De deur van de hut heeft hij al geopend met de sleutelkaart.
‘Hier! Alstublieft!’ Uitgeput vallen we onze hut binnen. ‘Here, yes!’ zegt hij nogmaals, voor het geval wij het nog niet doorhadden. Hij staat doodstil en staart naar de grond.
Nahijgend krijg ik er een paar ‘Thank you!’s uit, en zelfs een ευχαριστώ πολύ!
‘Ja, ja!’ De veer is weer opgedraaid. Knikkend draait onze gids zich om, hij salueert nog net niet voordat hij de deur achter zich weer in het slot laat vallen.
Versuft zakken we allebei even neer op een bed. We hebben onze hut bereikt, op dek Zeven. Het voelt alsof ik net de marathon heb gelopen.