Stom

‘Dag!’ roept ze, voor ze wegloopt. Maar het moet niet meer dan gefluister geweest zijn, want niemand reageert. Het gekakel van de vier andere dames van het sportgroepje gaat ononderbroken door. Ze horen haar niet.
De herinnering herleeft, maar veel onaangenamer is de herbeleving van het gevoel dat daarbij hoort.

Leeftijd maakt niet uit, is de afgelopen vijfenzestig jaar gebleken.

‘Kan zij eigenlijk wel praten?’ vraagt de kleuterschooljuf aan de moeder van het meisje. Na anderhalf jaar kleuterschool is ze op huisbezoek. ‘Ze heeft echt nog geen woord geegd in de klas….’ Haar moeders mond zakt open. Ze had geen idee; thuis ratelt het meisje de oren van hun hoofd. ‘Ach, een beetje verlegen…’ mompelt ze.

Maar op school zwijgt het kind. Contact maakt ze met niemand, want ze heeft geen idee hoe dat moet.

Van selectief mutisme had toen nog niemand gehoord. 

Ze voelt zich er prima bij.  Pas veel later krijgt ze er last van. Niet van het stil zijn, nee. Het zijn de veroordelingen en verwachtingen van de wereld om haar heen die haar doodongelukkig maken. 

Eenmaal thuis ontsnapt het meisje gelijk naar haar kamer, het klasgenootje laat ze gewoon achter in de woonkamer. Ze heeft helemaal niet om een speelkameraadje gevraagd, daar gaat ze echt niet aan meedoen. Wat moet zij in vredesnaam dóen met zo’n kind? In haar eentje spelen is het fijnst. 

Ze hoort het heus wel hoor, het lispelende gefluister van haar klasgenootjes. ‘Wat een stom kind. Pffff. Moet je die mond zien.’ Maar ze geeft geen krimp en vlucht in zichzelf, waar niemand kan komen of haar pijn kan zien. Ze rent ze rondjes over het schoolplein, zodat haar moeder denkt dat ze tikkertje speelt en ze verstopt zich tussen de struiken aan de achterkant van de school. ‘Haha, lange lijs!’ 

Hoe speel je met andere kinderen? Ze weet het niet, want ze is een stom kind en ook nog de langste van de klas. Was ze maar kleiner en niet zo stom, dan ging het vast wel gemakkelijker.
 Schelden doet geen pijn. Hoe jong ze ook is, ze beseft donders goed dat dit niet klopt. Als er iets pijn doet, is het schelden.

Ze laten haar links liggen, ze vinden haar raar

Het tienermeisje loopt alleen door de gangen van de middelbare school, terwijl ze haar brood opeet. De aula staat blauw van de rook en stijf van veel te veel leerlingen. Ze heeft geen idee hoe ze zich moet gedragen in zo’n lawaaierige groep. ‘Ik ben allergisch voor sigarettenrook,’ verklaart ze de langslopende docent. Hij gelooft het. Ze stuift weg na de eindbel. Kan ze nu eindelijk naar huis? Naar haar kamer en na het avondeten lekker buiten zitten, alleen, met een boek? Desnoods met haar jas aan als het te koud is, maar frisse buitenlucht is een levensbehoefte. 

‘Jij bent het beste in één-op-één situaties,’ verzucht een zeldzame vriend, vele jaren later. Het klopt, realiseert ze zich. Met één persoon tegelijk, die ze goed kent en vertrouwt, is er niets aan de hand en kan ze ook praten. 

Selectief mutisme is nog steeds vrijwel onbekend. 

In een groep functioneert ze niet. Dwing haar niet om te babbelen met iemand die ze niet goed kent, want haar ogen schieten alleen maar heen en weer als gevolg van de paniek. Waar blijven anderen, waarom komt er niemand binnen? Als die dan het gesprek overnemen, kan zij ontspannen, wegkruipen in haar hoek, veilig, onzichtbaar. 

Doodongelukkig in een groep.

Maar vergis je niet. Vanuit die hoek ontgaat haar niets, ze ziet en hoort alles. Jammer genoeg lukt het haar niet om zich met haar eigen ideeën en meningen spontaan in een gesprek te mengen. Ze zit op slot, iets belemmert haar. Wat is die rem toch? Soms zou ze wel wíllen praten, maar het lukt gewoon niet. Al helemaal niet als mensen door elkaar heen roepen. Ze is nog steeds een stom kind dat niet eens weet hoe ze haar stem tot klinken moet brengen. Maar echt erg is het nou ook weer niet. Niemand hoeft toch te weten wat ze denkt? Dat is alleen voor haarzelf van belang. 

Ah. De contacten via de muziek. Maar dat is niet hetzelfde. Dit gaat niet over de persoon, maar altijd over de muziek. Communicatie is via de muziek. Wie er achter het instrument zit maakt niet zo heel veel uit. Dat die stom is, geeft niet zolang die gebruikt kan worden als instrumentalist. 

Het meisje maakt zichzelf tot een buitenbeentje. Door de jaren heen leert ze zichzelf zoveel mogelijk aan om met mensen om te gaan, maar het eenzame en ongelukkige gevoel in een groep blijft haar bekruipen. Ze zal er trouwens wel stom uitzien, want iedereen gluurt zo naar haar. Alsjeblieft geen feesten en uitjes voor haar, want wat moet ze zéggen? Normale mensen babbelen graag, praten is een eerste natuur. Laat ze dat vooral lekker doen. 

Om hulp vragen? Nooit van haar leven, ze zoekt het allemaal zelf wel uit. Ze is niet normaal, anderen zorgen er wel voor dat ze dit weet. Ze gaat gewoon lekker naar buiten om anderen zoveel mogelijk ontlopen; weg van dichte ruimtes, opgesloten zijn met anderen, waar paniek en verstikking haar aanvliegen. Buiten. Onzichtbaar blijven is haar veiligheid. 

In de gevangenis van haar eerste huwelijk is niet praten geen probleem, dus kon het ook 14 jaar duren. Maar het onvoorstelbare gebeurt toch: ze vecht terug.

De groep waar zij – veel later en niet meer alleen – toch voor kiest, lijkt anders. Ze wordt er blij van, haar vertrouwen groeit. Ze is daarom totaal onvoorbereid op de irritaties die onverwacht toeslaan, irritaties over háár. Er wordt boosheid over haar heen gegooid, en daar zijn de oordelen ook weer. Oordelen over het feit dat zij niet praat, omdat zij is hoe zij is. De veiligheid bleek dus slechts schijnveiligheid. De schrik versteent haar en tegelijkertijd realiseert het meisje zich dat zij hier dus niet hoort. Ze is niet op haar plaats. Dat is het moment dat ze voor het dilemma komt te staan: vechten of vluchten. 

Gaat ze vechten, zichzelf forceren, tegen haar natuur in? Dat zal niet lukken en ze weet het. Toch probeert ze het, ze wil zo graag de goedkeuring van de anderen, ze wil erbij horen. Het is het waard! Nogmaals gebeurt het onvoorstelbare: nogmaals vecht ze terug. Maar het wordt een bijna bovenmenselijke inspanning door het voortdurende besef dat zij móet. Ze móet meedoen, zij móet iets zeggen. Ze móet reageren. Ze pijnigt haar hersens om dit in de juiste formuleringen te doen, de juiste woordkeuze, dat moet absoluut, anders telt het niet en dan krijgt zij haar woorden onmiddellijk als een straal koud water terug in haar gezicht. 

Zij móet, maar haar hoofd blokkeert en er komt niets uit. 
Ze wíl wel, maar kan niet en ze voelt kwade blikken van groepsgenoten over haar heen glijden. En floep! Te laat. De kans is alweer voorbij. Wat is ze toch een stom mens en inderdaad, ze voelt al gelijk de nieuwe irritaties die haar onvermogen oproept. 
De tweestrijd staat haar helder voor ogen. Wat kiest ze: zichzelf forceren om geaccepteerd te worden, of vertrekken?

Het artikel in de krant, meer dan een halve eeuw na de kleuterschool, voelt als een verlossing. Een artikel over ‘selectief mutisme’. Een psychisch onvermogen, een angststoornis. Kinderen, maar ook volwassenen met deze aandoening kunnen echt wel praten, ze begrijpen de taal goed, maar in bepaalde sociale situaties spreken ze niet, terwijl dat wel wordt verwacht. Ze kunnen niet, er komt niets uit, ze klappen volledig dicht, uit angst. Dit gaat over háár! 

Het past één-op-één op haar, helemaal. Het meisje voelt, na vijfenvijftig jaar, een juk van zich afvallen. Selectief mutisme, angststoornissen; het is kennis van nu, die er destijds niet was om haar als kleuter te helpen.

Het kwartje is gevallen, ze weet wat ze moet doen. Vertrekken uit de groep. Wat een vrijheid zal dat zijn. 
Rest nog één ding. Hoe vertelt zij dat de groep? Ze zal toch moeten praten.

(Visited 20 times)