‘Je moet de koffie nog even afrekenen!’
Mijn gezicht zal eruit zien als een vraagteken. Hoezo, afrekenen? Maar ze wijkt niet. Want, zo schalt haar opdracht door de kleine foyer, ze moest erop letten dat dit nog gebeurde. Dus als ik even wilde volgen?
Ik bevries.
Voor de voorstelling begint, nemen we nog een kopje koffie. Onderweg naar de zaal loop ik langs de bar om dit even af te rekenen. Maar het dienstdoende barmeisje leek me niet te snappen. ‘Afrekenen?’ vraagt ze, stomverbaasd. Nooit van gehoord? ‘Dat hoeft niet, dat zit inbegrepen bij het kaartje!’
O? Nou, leuk, wist ik niet, maar dank je wel.
De zaal is prachtig corona-proof uitgerust met mooie bankjes in plaats van de rijen fantasieloze stoelen. Ze hebben elk een klein tafeltje, uitermate geschikt om daar glaasjes wijn op te zetten, hetgeen de meeste bezoeker ook doen. Paul haalt er dus voor ons ook een paar bij het kleine barretje naast de zaalingang.
Nog nagenietend lopen we na afloop terug, als ze uit het niets opdoemt, voor mijn neus. ‘Je moet de koffie nog even afrekenen!’
Ik kan alleen maar verbijsterd terug staren. Hoezo, afrekenen? Dat hoefde toch niet?
‘Ja, je mag niet twee gratis drankjes, dat snap je toch wel?’
Ze schreeuwt net niet hard genoeg om het hele dorp te laten meegenieten, maar in de foyer van het kleine theater komt ze een heel eind.
Nu wordt het tijd om mijzelf te verantwoorden, want de beschuldiging slaat nergens op. Ik haal diep adem. ‘Ik wilde ze net betalen, maar dat hoefde niet! Bij dat meisje daar!’ Resoluut wijst mijn kin richting bar.
‘Ja, kan wel zijn, maar dán had je de wijn moeten betalen,’ schettert ze. ‘Die had je ook, in de zaal. Je krijgt niet twee gratis drankjes natuurlijk!’
Nee, dat snap ik ook wel.
Maar wat blijkt nu? Tegen Paul hadden ze bij het barretje óók gezegd dat hij niet hoefde te betalen, omdat het ‘erbij hoorde’.
‘Nee!’ Ze schudt haar hoofd. ‘Dat kan niet!’
Ik voel alle ogen in de foyer op mij gericht. Ha! Zie je dat nou? Die wou weg zonder te betalen. Brutaal! Goed dat ze het in de gaten hadden! Je hébt mensen…! Ik sta in het centrum van algeheel leedvermaak, voel me ellendiger dan ik me lang gevoeld heb. Waar is het gat in de grond? Alsjeblieft? Dan spring ik daarin.
Maar dan wint mijn verontwaardiging het.
‘Prima!’ Bijna begin ik ook te schreeuwen en stap al resoluut naar de bar.
‘Ja, je snapt toch het wel?’ Het mens blijft maar opdreunen wat ik helemaal niet gedaan heb, maar ik reageer niet en het lukt me om niet te gaan meppen.
Ik weet wel waar mijn ellendige, wanhopige gevoel vandaan komt.
Veroordeling.
Een veroordeling bij voorbaat, ze ging er heel gemakkelijk van uit dat ik het met opzet deed. Voor haar was ik gewoon bij voorbaat schuldig, dus hup! Betalen. Geen discussie mogelijk.
‘Betalen!’, riepen ook de deurwaarders destijds, in de nasleep van het leugenachtige, frauduleuze gedrag van mijn ex. Ze vorderden bij mij geld voor zaken waarvan ik het bestaan niet wist. ‘O nee? Maar zult toch moeten betalen!’
Geen discussie mogelijk.
Het kwam trouwens toch allemaal door mij wat er gebeurd was, want, wist mijn ex-schoonfamilie iedereen te vertellen, ík was natuurlijk verantwoordelijk voor het wangedrag van hun zoon. Had ik maar moeten zorgen dat het allemaal niet gebeurde. Dat hij zo zijn hele leven al handelde, werd voor het gemak maar even vergeten.
Mijn schuld.
Ik. Iemand die nog nooit een cent rood had gestaan, nog geen dropje uit een winkel had gejat (ik ben veel te schijterig), en al die jaren niet eens had kunnen bedénken wat mijn toenmalige echtgenoot allemaal uitspookte. Daar was ik veel te goedgelovig voor. Een geloof in de mensheid dat daarna dus ook succesvol de nek omgedraaid is.
Mijn schuld.
Wat ik ook zei, het hielp niet. Geen discussie mogelijk. Ik kon er niet tegenop, want ik zat zelf nog in een moeras.
En nu dus weer.
Schuldig, zonder naar me te luisteren. Geen discussie mogelijk.
‘Betalen!’
Waarom bij voorbaat de veroordeling, ten overstaan van een hele foyer? Een simpel misverstand, meer niet. Maar het was zo’n druppel die mijn zware, overvolle emmer af en toe doet overstromen.
Ik betaal en groet beleefd als we het etablissement verlaten en knarsetandend haat ik mezelf daarvoor.
Ik heb het allang achter me gelaten, de ellende na mijn eerste huwelijk, maar het gevoel dat daarbij hoort, wordt soms plotseling getriggerd. Een gevoel van onrecht, van radeloosheid, van onmacht, wat ik dan maar langzaam weer van me af kan schudden door zoveel mogelijk druppels mijn emmer uit te scheppen. Met dezelfde strijdlust als die waarmee ik al die jaren geleden uit het moeras gekomen ben.
